Dit is een nieuwsartikel uit Trouw, 22-3-2010, door Maaike van Houten, waarin de visie van Job Cohen op religie in de samenleving besproken wordt. De nieuwe lijsttrekker van de PvdA, Job Cohen, kan goed uit de voeten met de integratienota van zijn partij. Maar op twee wezenlijke punten lopen zijn visie en die van de partij uiteen: de eisen die de samenleving aan nieuwkomers stelt, en de rol van religie bij integratie én als moreel kompas voor de sociaal-democratie. In de integratienota die de PvdA vorig jaar na veel discussie vaststelde, wordt naar geen enkele auteur, politicus of denker verwezen. Dus ook niet naar Job Cohen, tot vrijdag 12 maart burgemeester van Amsterdam en zeven jaar terug ook al eens gelanceerd als kandidaat-premier. Maar één keer staat het er dan toch: de boel bij elkaar houden. De boel bij elkaar houden, dat aan Joop den Uyl ontleende adagium zag Cohen nadrukkelijk als zijn opdracht toen hij begin 2001 burgemeester werd van de hoofdstad. Hij doelde daarmee in de eerste plaats op de 170 nationaliteiten die binnen en buiten de Amsterdamse grachten wonen. Maar in de vele lezingen die hij nadien hield over integratie had hij alle nieuwkomers in ons land op het oog. Die lezingen zijn vorig jaar gebundeld. De titel van dat boek is ’Binden’, en dat raakt meteen de kern van de zaak. Binden, verbinden, binding –tussen mensen onderling, met de samenleving, met de rechtsstaat– daar draait het om in Cohens denken. Maar laat nu uitgerekend het Latijnse woord religare, waar ons woord religie vanaf stamt, binden betekenen, of verbinden. Toeval is dat vast niet. Want Cohen kent godsdienst een belangrijke rol toe bij de integratie van nieuwkomers. Christen-democratische denkers, de verzuiling nog in de genen, hebben het alleen al vanwege hun persoonlijke relatie met kerk en geloof altijd logisch gevonden dat integratie ook via godsdienstige verbanden loopt. Maar dat een PvdA’er, die zichzelf omschrijft als een ongelovige en verstokte secularist, in zijn eerste nieuwjaarstoespraak met kerk en moskee op de proppen kwam, veroorzaakte een storm van protest. „De integratie van sommige bevolkingsgroepen in onze samenleving verloopt nu eenmaal via hun godsdienst”, zei Cohen. Hij presenteerde dat toen en later niet zozeer als een wens, maar als een feit. In zijn Cleveringa-rede (2002) constateerde hij dat de westerse samenleving seculariseert, maar dat ’voor grote groepen migranten het geloof vaak wél de leidraad in hun leven is (...) Het geloof is voor hen een gemakkelijke en voor de hand liggende ingang wanneer zij aansluiting zoeken in Nederland. Want waar vinden zij die in aanvang anders dan bij hun oorspronkelijke landgenoten? Die landgenoten hebben zich in Nederland vaak via hun geloof georganiseerd.’ En zo komt Cohen tot zijn uitdagende stelling: „Daarom zou de integratie van deze migranten in de Nederlandse samenleving paradoxaal genoeg misschien nog wel het beste via hun geloof kunnen verlopen. Dat is immers vrijwel het enige ankerpunt dat zij hebben wanneer zij de Nederlandse samenleving van de 21ste eeuw betreden.” De opvattingen van de enige kandidaat-lijsttrekker komen maar zeer beperkt terug in het meest recente document van zijn partij over integratie. De nota ’Verdeeld verleden, gedeelde toekomst’, waarin de PvdA vorig jaar de koers uitzette voor de komende jaren, heeft óók een passage over ’levensovertuiging en samenleving.’ Daarin kiest de partij voor een persoonlijker opvatting van geloof. Ze erkent dat religie ’voor veel mensen een belangrijk onderdeel is van hun eigen identiteit’. Enige maatschappelijke relevantie heeft dat gegeven ook: ’Religie is een ijkpunt voor hun normen en waarden, en een middel om hun plaats in de maatschappij te bepalen’. En in een bijzin wordt gemeld dat ’iedereen religie tegenkomt als een fenomeen dat tal van maatschappelijke processen, zoals de integratie van nieuwkomers, kan remmen of versnellen’. Maar verder ziet de PvdA religie vooral als een persoonlijke zaak, die juist in het publieke domein ’een gevoelige kwestie is geworden’. Interessant is dat de partij op dit punt waar het gaat schuren, expliciet de islam noemt. „Een voor velen nieuwe godsdienst als de islam, die zo zichtbaar is in de publieke ruimte, is stof voor debat en wrijving.” Als Cohen het over religie heeft, dan heeft hij het juist vrijwel altijd over álle godsdiensten. In een open brief aan oud-partijgenote Ayaan Hirsi Ali in deze krant (2004), wil hij bij haar de indruk wegnemen dat hij het alleen over moslims heeft. Cohen refereert aan een van zijn eerste werkbezoeken als burgemeester, aan een van oorsprong protestantse kerk die het heenkomen is geworden van de Evangelische Broedergemeente. Hem werd toen voor het eerst de kracht van religie gewaar voor de integratie van de Surinamers en Antillianen die hij daar trof. „Wat bindt hen? Het geloof. Waar komen ze samen en ontmoeten ze elkaar? Waar vinden ze hulp? In hun gebedshuis.” En passant noteert hij dat dit niet alleen voor de christelijke nieuwkomers geldt, ’maar ook voor andere, vooral allochtone, inwoners van de stad’. Anders dan voor Hirsi Ali en ook PVV-leider Wilders, die de islam opvatten als een politieke ideologie, is de islam voor Cohen een godsdienst als alle andere. Weliswaar worden uit naam van Allah terreurdaden tegen het westen gepleegd, daarmee is nog niet elke moslim een potentiële terrorist of een fundamentalist. „Met uw definitie van ware moslim scheert u alle moslims over een kam”, schrijft hij Hirsi Ali, die hem onvruchtbare halsstarrigheid verwijt. „Uw ware moslim wil niet integreren, minacht onze rechtsstaat en democratie, houdt vrouwen en kinderen kort –en bovendien houdt hij mij voor de gek. U ontkent ermee dat er miljoenen moslims zijn, hier en over de hele wereld, die zich niet in het moslimfundamentalisme herkennen.” Fijntjes wijst hij er het toenmalige kamerlid voor de VVD trouwens op dat ze zich beter kan richten op het CDA, met wie de VVD destijds in de regering zat. Die had net een integratienota geschreven en Cohen zegt daarover: „Ik kan mij, voor zover het over het onderwerp religie in de samenleving gaat, in die nota heel goed vinden” Cohen doet nog een, verstrekkender, handreiking aan gelovigen. In de rede Sociaal-democratie en religie: een omgekeerde doorbraak? (2006) verklaart hij de hernieuwde belangstelling voor religie –naar zijn zeggen óók binnen de sociaal-democratie– uit een mogelijk tekort aan moraal en zingeving in de PvdA-politiek, door de eenzijdige nadruk op pragmatisme, economie en welbegrepen eigenbelang. De bestrijding van armoede, het welslagen van integratie en het oplossen van milieuproblemen is volgens Cohen slechts mogelijk als de sociaal-democratie haar morele kompas op orde heeft: „Dat lukt alleen als we moreel geladen begrippen als gerechtigheid en solidariteit een centrale plaats in ons politieke denken en handelen geven.” Voor die morele herijking, voor dat wenkend perspectief, adviseert Cohen óók te rade te gaan bij religies. Hij wil seculiere PvdA’ers overtuigen ’dat daarbij een samenwerking met gelovigen van verschillende denominaties kan lonen als het gaat om de realisering van de doeleinden van de sociaal-democratie’. „Het alternatief is verschraling en het missen van maatschappelijke aansluiting.” Van deze noties is niets in de integratienota van de PvdA terug te vinden. Cohen zit daar ogenschijnlijk niet mee; in een interview voorafgaand aan de bundel zegt hij goed uit de voeten te kunnen met de drie kernbegrippen uit de nota: normeren, confronteren en tolereren. In zijn antwoord waarschuwt hij ook tegelijkertijd voor polariseren: „Dan ben je er enkel op uit verschillen te markeren.” Toegepast op hemzelf, zal hij ook in zijn partij eerder op zoek gaan naar overeenkomsten dan naar verschillen. Maar gelet op de jarenlange overdenking van het thema door de nieuwe PvdA-voorman, is het onwaarschijnlijk dat zijn visie op religie als sneeuw voor de zon verdwijnt. |
De mening van.... >