![]() ("preek" gehouden in de Amsterdamse Singelkerk op 28 november, in de serie Preek van de Leek.)
Matilde kwam uit een militaire familie. Zij had drie kinderen: Jorge, Alejandro en Fabiana. Alejandro was twintig jaar en een veelbelovende student medicijnen. Op een dag kwam hij zijn moeder vertellen dat hij die middag mee zou doen aan een grote demonstratie. Hij kwam niet meer terug. Hij was in een keer spoorloos verdwenen. Zijn moeder begreep er niets van. Ze kende hoge militairen, ze kende de hoogste generaal, ze kende zijn vrouw. Maar die wilden er niet over spreken. Toen hoorde ze van de Moeders van de Plaza de Mayo. En in 1979 ging ze er, op een donderdagmiddag om drie uur, voor het eerst naar toe. Het duurde even voordat de moeders verschenen, begeleid door een priester. Lang mochten ze niet blijven staan, de politie joeg hen weg. Maar in de nabijgelegen Uruguaystraat zag Matilde een muur vol foto’s van verdwenen kinderen. Een van de moeders zei tegen haar: „We vragen hier niet wie je bent, we vragen hier wie je mist.” Ze barstte in tranen uit. Ze werd een van de Dwaze Moeders. „Wij zijn geen helden”, schrijft ze. „We zijn moeders met onze intuïties, met onze angsten. Maar bij ons zal de angst het niet winnen van ons doorzettingsvermogen.” De meesten van hen zouden hun kinderen nooit meer terugzien. Nu, dertig jaar later, worden militairen eindelijk opgepakt en berecht. De Dwaze Moeders zijn wereldberoemd geworden, wereldwijd bewonderd om hun koppigheid, hun moed, hun door niets te stuiten vasthoudendheid te willen weten wat er met hun kinderen is gebeurd. Daar kies ik mijn vertrekpunt. Als ik hier vandaag mijn Lof der Dwaasheid wil zingen, dan is dat ter ere van deze vrouwen en van al diegenen die, dwars door teleurstelling en tegenslag heen, blijven vragen om gerechtigheid en blijven hopen op een antwoord. Een ’Lof der Dwaasheid’ die complementair is aan de ’Lof der Zotheid’ van Erasmus: niet het zotte cynisme van een nar die zich de moeite bespaart van een kansloze inspanning, maar het dwaze optimisme van een moeder die bereid is zich aan de kleinste van alle kansen vast te klampen. Rispa, de bijbelse heldin, was zo’n moeder, de eerste Dwaze Moeder. Haar twee zoons worden het slachtoffer – in de meest letterlijke zin – van een rauw vergeldingsritueel, opgelegd door een verbijsterend wrede, voor ons onherkenbare God. Rispa – haar naam betekent ’vuur dat niet dooft’ – kan het niet tegenhouden, maar waakt over hun lichamen en dat van hun vijf medeslachtoffers, maand na maand, in een geweldloos protest dat in zijn dwaasheid, in zijn onaangepastheid, niet te negeren valt. Koning David, die de schuld van zijn voorganger door de zeven offers heeft moeten afkopen, gaat door de knieën: de zeven gehangenen krijgen alsnog een eervolle begrafenis. Rispa en de Dwaze Moeders na haar vragen om gerechtigheid. Dat bijbelse woord voor rechtvaardigheid is meer, veel meer dan rechtmatigheid, veel meer dan wat rechters er op enig moment van vinden. De eronder liggende rechtsregels zijn deels geschreven, maar grotendeels ongeschreven. Ze blijven bestaan ook op de donkerste momenten van dictatuur, in de nachtmerries van de volstrekte rechteloosheid. „Het is de stem in je hartje”, zei mijn moeder dan, een omstreden fysieke locatie, maar wel een passend verkleinwoord. Veel meer dan een stemmetje is het dan ook vaak niet, soms zwak maar altijd hardnekkig hoorbaar. Het luidst als het ons attendeert op onrecht dat onszelf is aangedaan; een stuk zwakker als het ons dwingt aandacht te schenken aan wat anderen overkomen is of dreigt te overkomen. Gerechtigheid. We hebben de neiging om in onze directe omgeving – Nederland, de westerse landen – bij gerechtigheid als actiepunt allereerst te denken aan vormen van sociale gerechtigheid. Ik was verrast om te ontdekken hoezeer moderne theologen vanaf Karl Barth die toespitsing hebben bevorderd door in de vermaatschappelijking van de theologie de bijbelse gerechtigheid vooral te interpreteren als een oproep tot zorg voor de economisch gemarginaliseerden. Emmanuel Levinas schrijft in de jaren zestig dat een relatie met God alleen mogelijk is voor wie zich persoonlijk volledig verantwoordelijk stelt voor een rechtvaardige economie. Duidelijke taal. Ik had mij die sterke toespitsing niet gerealiseerd; daar ben ik dan ook een authentieke leek voor. Maar ik doe wel een bekentenis: ik ervoer die sociale focus als een al te sterke beperking. De grens tussen macht en machteloosheid waar de roep om gerechtigheid weerklinkt, is niet alleen de grens tussen arm en rijk, maar ook die tussen mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, blank en zwart, gezond en ziek, geschoold en ongeschoold, docent en internaatsleerling. En het is ook wel eens gewoon de fysieke grens tussen het rijke Westen en de rest van de wereld, aan Zuid-Europese stranden of Noord-Europese luchthavens. „Heb uw naaste lief als uzelf.” De georganiseerde religie heeft het vandaag de dag niet gemakkelijk, maar juist in het onverminderd opkomen voor die anderen, de zwakkeren, de rechtelozen, ligt een onverminderde kans voor de kerk. Overal waar gerechtigheid onvindbaar is, waar het enige recht het recht van de sterkste is, waar vreemdeling en vluchteling hun leven niet zeker zijn, kan de kerk de unieke kern van de christelijke traditie zichtbaar maken in een ondubbelzinnige keus voor die ander, voor de zwakkere, voor de naaste. Lees het vervolg van deze toespraak in Trouw. |
De mening van.... >