Bron: PKA, nd.nl, 6-11-2017. Dit is een ingekorte versie van de ‘preek van de leek’ door Gerdi Verbeet, zondag 5 november uitgesproken in de Doopsgezinde Kerk in Amsterdam. Uitgangspunt was de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Voor wie wil je de naaste zijn? Dat is de kern van deze gelijkenis. Is de naaste alleen iemand uit je directe omgeving, je familie of vrienden? Of zijn je naasten ook mensen die heel anders zijn dan jij? De man die beroofd en gewond op de grond lag, wie was dat eigenlijk? Zagen de priester en de Leviet dat het niet een van hen was, en lieten zij hem daarom links liggen? Of was dat het niet? Voor de Samaritaan gold in elk geval, dat de gewonde niet ‘een van de zijnen’ was. Waarom zou hij hem geholpen hebben? De gelijkenis wordt wel aangehaald om te onderbouwen dat het christelijk – of tenminste humaan – is om vluchtelingen op te vangen. De parabel nodigt immers uit om niet nonchalant en onverschillig voorbij te gaan. Het gaat om een daad van liefde – de liefde die aanzet om goed te doen. Dat kan ik volgen. Maar de gelijkenis kan in mijn ogen geen model zijn voor de inrichting van de samenleving. Want moeten we ons niet ook afvragen waarom de Leviet en de priester de man aan zijn lot overlieten? Eigenlijk vind ik het jammer dat het verhaal daarop geen antwoord geeft. Wat voor reden hebben mensen om zich niets gelegen te laten liggen aan het lot van de ander? teleurgesteld U herinnert zich vast nog de afschuwelijke beelden uit Steenbergen, toen daar een avond was belegd over de komst van een asielzoekerscentrum. Ik ken die plaats goed, want mijn moeder komt ervandaan en een deel van mijn familie woont er. Aardige mensen. Verbijsterd dacht ik: wie zijn dat? Waarom zijn ze zó boos en bitter? Met mensen die zo onzeker zijn – en zich zo teleurgesteld voelen in de bescherming die de overheid hun biedt – moeten we in gesprek. Ik wil weten wat hen ten diepste drijft om zich zo te laten gaan. Hebben ze het gevoel dat hun belangen en die van hun kinderen ondergeschikt gemaakt worden aan die van de vluchtelingen en migranten? Het gevoel dat de overheid op hun kosten de barmhartige Samaritaan uithangt? Oranje in Drenthe, Steenbergen in Brabant – hoe kan het dat ik het antwoord niet ken? Heel simpel: omdat ik deze mensen eigenlijk nooit ontmoet. Dat geldt, vrees ik, voor heel veel politici en ambtenaren. We leven in onze eigen bubbel van mensen die net zo zijn als wijzelf. Vroeger ontmoetten hoog en laag elkaar nog in de kerk, de vakbond of de sportclub van de eigen zuil. Die ordening is verdwenen. Moeten wij niet veel meer ons best doen om anderen te ontmoeten? Echt anderen, mensen die anders denken en leven. Mensen van wie de wieg al generaties in Nederland heeft gestaan én mensen die hier pas kort zijn. Moeten we niet met elkaar in gesprek gaan? Dat niet overlaten aan onze politici, maar zelf doen. Is dat niet de moeilijkste opdracht van een tijdsgewricht, waarin grote groepen mensen zich over de wereld verplaatsen op zoek naar een veilige plek, op zoek naar een betere toekomst voor hun kinderen? Een echte dialoog voeren, misschien de belangrijkste, moeilijkste opgave in een wereld waarin mensen zo door elkaar geschud zijn. Een dialoog betekent niet dat je ervan moet afzien met vuur je eigen opvatting te verdedigen, of bereid moet zijn die voor de lieve vrede overboord te zetten. We zagen allemaal de beelden van hoe onze burgemeester Eberhard van der Laan dat deed. Was het niet prachtig om te zien hoe hij pal stond voor onze rechtsstaat en zijn wetten en voor het respect dat ook de volksvertegenwoordiger verdient? Als voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei probeer ik de dialoog te stimuleren tussen heel verschillende groepen mensen over vraagstukken van oorlog en vrede. Mijn grootste zorg is dat de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog niet voor verbinding zorgt, maar juist een splijtzwam wordt tussen oude en nieuwe Nederlanders. Dat we gaan spreken over onze oorlog – en geen boodschap hebben aan de oorlogen waar anderen onder lijden of geleden hebben. Dat we geen boodschap meer hebben aan verhalen uit de mond van vluchtelingen die trauma’s hebben van bombardementen en van de vlucht die ze hebben meegemaakt. En dat terwijl juist ook deze verhalen kunnen helpen bij het begrijpen van het verdriet en de trauma’s van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. universeel verdriet Het verdriet om verloren, vermoorde familieleden is universeel en zou ons toch moeten aansporen om een arm om de schouder van de achterblijvers te leggen. Dat geldt ook voor onze militairen die zich dag in dag uit, overal ter wereld, inzetten voor vrede en veiligheid. Zij weten wat de mensen ter plaatse beleven, zij weten wat het is om een oorlog te voeren en mee te maken. Laten wij met elkaar – oude en nieuwe Nederlanders, hoogopgeleiden en lager opgeleiden, stedelingen en dorpelingen, militairen en burgers – al die ervaringen uitwisselen, elkaar troosten en er samen lering uit trekken. Daarom zou het geweldig zijn als het nieuwe kabinet instemt met ons verlangen om van 5 mei nu eindelijk eens een echte vrije dag te maken, gewijd aan de dialoog, aan de schoonheid van verdraagzaamheid, het compromis, de vrijheid. Wie is onze naaste? Voor wie willen we de naaste zijn? Over wie ontfermen wij ons, als ze gewond en zonder geld op de grond liggen – of ziek zijn, of onzeker, of ongelukkig? Jezus zegt in die gelijkenis: vraag niet wie uw naaste is, maar wees het zelf. U hoort al aan wat ik zojuist verteld heb, dat ik dat een pittige opdracht vind. Maar ik zie wel, dat dat het uitgangspunt moet zijn. Begin met te geven – begin met nieuwsgierig zijn naar de ander. < |
De mening van.... >