Kerst voor grote mensen

Geplaatst 13 jan 2011 02:00 door De Stadslamp Amsterdam   [ 17 jan 2011 05:13 bijgewerkt ]
Zondag 26-12-2010, tweede Kerstdag. Onafhankelijke Baptistengemeente Amsterdam (OBG). door Gabriël Jansen.
 
Gelezen: Jesaja 40: 1-5, Psalm 118: 22-24, Lucas 2: 22-35, Handelingen 7: 35-39, 48-53.

Op tweede Kerstdag herdenkt de Rooms-katholieke kerk doorgaans de heilige Stefanus, de eerste martelaar. Ook de Oosterse kerken herdenken Stefanus direct na Kerst, dat bij hen op 7 januari valt.

Hoe kom je daarop? We hebben gisteren net Kerst gevierd, de komst van Jezus in onze wereld, en dan één dag later al, met een reuzensprong over alles heen wat met Jezus gaat gebeuren: opdragen in de tempel, zijn openbare leven, zijn wonderen en onderwijs, lijden, dood aan het kruis, opstanding, Hemelvaart, Pinksteren…. zijn we ineens al bij de jonge kerk, bij Stefanus, de eerste bloedgetuige van het geloof. Waarom? Ik kom daar later op terug.

Maar inderdaad, we zijn ook nog in de Kersttijd natuurlijk. Twee vorige keren, toen ik hier ook preekte in de Kertstperiode, hebben we ook gelezen uit Lukas hoofdstuk 1 en 2, en wel achtereen­volgens de lofzangen van Maria en Zacharias. Deze twee, samen met het lofgebed van Simeon dat we vandaag lezen, zijn de scharnieren tussen het Oude en Nieuwe Testament. Ze staan aan het begin van de gebeurtenissen in het Nieuwe Testament, maar zijn helemaal vol van de belofte en verwachting en de taal van het Oude Testament. Deze mensen baren als het ware het Nieuwe Verbond. (Voor Maria geldt dat in de meest letterlijke zin.) Het wordt juist te midden van hén, die uitzien naar Gods verlossing, geboren. De Kerk heeft het bijzondere van deze ‘scharnieren’ goed beseft, en deze een vaste dagelijkse plek gegeven in het zoge­naam­de Getijdengebed, de aloude gebedspraktijk van de kerk, die in feite voortkomt uit de tempeldienst. De lofzang van Zacharias (‘Benedictus’) is opgenomen in het ochtendgebed, die van Maria (‘Magnificat’) in het avondgebed, en het lofgebed van Simeon (‘Nunc dimittis’, Laat nu, Heer, uw dienaar in vrede heengaan) in het nachtgebed.

We lezen nu Lukas 2: 22-35.
Simeon was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken. Die vertroosting, dat betekent ook verlossing. Dat doet denken aan een gedeelte uit het boek Jesaja, dat we met Kerst ook vaak horen. Jesaja hoofdstuk 40: 
    Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, […] Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des HEREN, effent in de wildernis een baan voor onze God. […] En de heerlijkheid des HEREN zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des HEREN heeft het gesproken.

Dit is de troost waar Simeon, en ook Hanna, naar uitkeken. Dit was hun verwachting. En Simeon had van de Heilige Geest gehoord dat hij niet zou sterven eer hij het gezien had. Simeon gaat, op het juiste moment, naar de tempel, ontmoet daar Jezus, die dan 40 dagen oud is, en merkt: dit is waar ik op gewacht heb. Wat de profeten hebben aangekondigd, en wat ook mij is aangekondigd: de redding van de Heer die ging komen. Dan barst hij uit in lof aan God: “Laat nu uw dienaar maar heengaan”. Sterven dus. Veel Bijbels verwijzen bij dit vers naar Genesis hoofdstuk 46 vers 30. Daar zien we dat Jacob uiteindelijk zijn doodgewaande zoon Jozef weer ontmoet in Egypte. En dan zegt Jacob tegen Jozef: Nu kan ik sterven, nu ik jouw aangezicht weer gezien heb, omdat je nog leeft. Waarom deze verwijzing naar een gebeurtenis van wel 1700 jaar eerder, in een heel andere contekst? Toch niet zo vreemd als we beseffen wie Jacob is… en wie Jozef is. Jacob, ofwel Israël, de stamvader van Gods volk, waarvan Simeon deel uit maakt, naar het vlees maar ook naar de geest: het volk dat leeft van Gods belofte. En Jozef is in het Oude Testament een type, een ‘vooraf-beeld’, van Christus. Zijn dromen, zijn verwerping en lijden, zijn afdalen in de put, slavernij, schande, gevangen­schap (symbolen van de dood), zijn ‘opstanding’, verhoging tot heerlijkheid en macht, zijn zondeloosheid en rechtschapenheid, en de redding die hij juist door zijn wonderlijke levens­loop van verwerping en verhoging kan bewerken voor zijn broeders… Jozef is een vooraf­beelding van wie Jezus is en wat Hij doet. Jacob / Israël zegt: “Nu is het goed, nu kan ik sterven. Want ik heb jou gezien, je leeft.” Simeon, de ware Israëliet die leeft in de verwachting van Gods verlossing, ziet hier Jezus, de beloofde Verlosser.

En zo klinkt in dit korte gebed van Simeon nog op meer manieren het Oude Testament in alle profetische kracht door. Als Simeon spreekt over “een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen” dan horen we opnieuw Jesaja: “Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde.” (Jes. 49:6). Voor Simeon valt nu alles op zijn plaats. Geweldig.

En dan …
keert Simeon zich tot Maria en zegt: “Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt”. Een teken van tegen­spraak. En ook daarover spreekt Jesaja al: “Dan zal Hij tot een heiligdom zijn, en tot een steen, waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt […]” (Jes 8:14).

Een steen des aanstoots. Een steen die de bouwlieden hebben afgekeurd… die wordt tot hoeksteen! Zo zegt Psalm 118 het. Het is vandaag niet alleen de herdenking van Stefanus, én Kerstmis, maar het is ook nog zondag! Psalm 118 is de zondags-psalm bij uitstek. Kijk maar:
    “De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is tot een hoeksteen geworden. …Van de Heer is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen. Dit is de dag die de Here gemaakt heeft. Laten wij juichen en ons daarover verheugen.” (vers 22-24).

Simeon zegt dus: Weet wel dat dit gaat gebeuren. Deze Jezus wordt een steen des aanstoots. Over Hem zullen mensen struikelen, zich aan Hem stoten, en anderen zullen opstaan, die zullen juichen. Een teken van tegenspraak. Maar hoe werkt dat nou? Hoe werd Jezus dan een teken van tegenspraak?

Nu komen we bij Stefanus.
We lezen over hem in Handelingen 6, 7 en 8. Stefanus was tot diaken gewijd, hij was een krachtige evangelist, die bovendien wonderen deed. Hij nam geen blad voor de mond en daar kreeg hij last mee. De leiders van het volk roepen hem ter verantwoording. “Is dat waar, wat ze zeggen, dat jij de Tempel belastert?” En Stefanus geeft antwoord, uitvoerig. Hij gaat door de hele geschiedenis heen met de mannenbroeders. Zo begint hij ook: “Gij mannen, broeders en vaders”. Hij schept een band. Wij horen bij hetzelfde volk. En in grote passen gaat hij dan langs de belangrijke momenten. Het verbond van God met Abraham, en de belofte van het land. En Jozef, die door de haat van zijn broers slaaf wordt, maar verhoogd wordt en zijn familie redt (we hebben hem al genoemd bij het gebed van Simeon). En dan Mozes, en hoe het volk met Mozes omgaat.

We lezen daarover nu Handelingen 7: 35-39.
Mozes, zegt Stefanus, was wel geroepen door God, maar het volk wees hem af. Bovendien herinnert Stefanus aan het woord van Mozes, dat God een profeet zoals hij zal laten opstaan. Dé Profeet, de nieuwe Mozes, die men nog verwachtte.
Vervolgens spreekt Stefanus over de tabernakel, die Mozes laat maken, niet naar zijn eigen idee, maar naar het voorbeeld dat God hem toont. Die tabernakel wordt later de tempel. Maar, zegt Stefanus, hoe indrukwekkend die tempel ook lijkt, 
    “ Toch woont de Allerhoogste niet in een huis dat door mensenhanden is gemaakt, zoals de profeet zegt: “De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetenbank. Hoe zouden jullie dan een huis voor mij kunnen bouwen – zegt de Heer –, een plaats waar ik kan rusten? Heb ik dit alles niet met eigen handen gemaakt?” (Hand. 7: 48-50)

Je mag dus wel een plek bouwen om God te aanbidden, maar zie het wel in het juiste perspectief. Verafgood die plek niet, anders komt die in de plaats van God!

Stefanus richt dus op de twee oogappels van de vrome joden: Mozes – en hoe men hem en de andere profeten verwierp. En op de tempel – en hoe men daar verkeerd mee omging. (Dat was ook precies de aanleiding waarom Stefanus voor het Sanhedrin werd gedaagd.)

En hij besluit dan: 
    Halsstarrige ongelovigen (er staat eigenlijk: onbesnedenen van hart), u wilt niet luisteren en verzet u steeds weer tegen de heilige Geest, zoals uw voorouders ook al deden. Wie van de profeten hebben uw voorouders niet vervolgd? Degenen die de komst van de rechtvaardige aankondigden hebben ze gedood, en zelf hebt u nu de rechtvaardige verraden en vermoord, u die de wet ontvangen hebt door tussenkomst van de engelen, maar er niet naar hebt geleefd.’ (Hand. 7: 51-53)

Een pittige preek. Ja, Stefanus, zo maak je geen vrienden. Maar dat hoefde ook niet van Stefanus. Soms moet je het maar klip en klaar zeggen, niet al te soft en voorzichtig, niet al te ‘pastoraal’. Denk aan de profeet Natan die David, na diens overspel met Batseba en moord op haar man, uitlegt hoe de vork in de steel zat: “U bent die man!”. Koning David kwam tot bekering. Het gehoor van Stefanus niet. Integendeel. Zijn woorden vallen niet goed en het liep verkeerd af.

Nou ja, verkeerd… Stefanus legt getuigenis af van Jezus, en dat doet hij met zijn hele hart. Hij wil niet anders. Hij weet dat Jezus dat teken is dat weersproken wordt. Sommigen komen tot bekering, anderen verharden. Sommigen zullen gered worden, anderen ten val komen. De steen die de bouwlieden afkeuren, die heeft God verkoren. We zien hier wat de profetie van Simeon zal betekenen.

Dan is het dus mooi dat Stefanus juist wordt herdacht op tweede Kerstdag!
Het Griekse woord voor ‘getuigen’, marturein, levert ons ook het woord ‘martelaar’. Een bloedgetuige dus. Ook in het Nederlands hebben we dit verband bewaard in het woord be-lijden. Stefanus is de eerste martelaar, de eerste be-lijder. Zo zien we waar Kerst, de komst van Gods Zoon, op uitloopt. Daarover spreken Simeon en Stefanus. Kerst voor grote mensen…

Maar…
‘Vrede op aarde’ zeiden de engelen, ‘voor de mensen die God liefheeft.’ Toch zegt Jezus zelf: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. (Mat 10:34). Hoe zit dat nou, is het nou vrede, of is het zwaard? Juist die paradoxen in de Bijbel zijn zo leerzaam. Het is allebei. Er was vrede voor Simeon en voor Hanna, voor Maria, Jozef, Zacharias, Elisabet, voor de ‘armen van geest’, die God verwachtten. Wat voor vrede? Geen gemakkelijke. Dat is altijd de vrede van Christus, vrede voor de mensen die God liefheeft. Vrede van binnen. Niet van buiten, niet zomaar op aarde, in de wereld. Niet hier in het Sanhedrin! Het zwaard van Jezus' Woord maakt scheiding, brengt tegenstand.

Wat kunnen we nu leren van Simeon en Stefanus?

Ten eerste: Ken je geschiedenis, je geloofswortels. Ken de Schrift. Deze mensen zien uit naar God, naar de Messias, op grond van de belofte. Zij hebben de juiste verwachting, het juiste perspectief, omdat zij de Schrift kennen.
Wie niet weet waar hij vandaan komt, weet niet waar hij is, en waar hij heen gaat.

Maar dat is nog niet genoeg. Want de schriftgeleerden kenden de Schift ook. Alleen zegt Jezus: ‘Jullie kennen de Schrift niet.’ Wel met hun hoofd, niet met hun hart. Daarom oordelen ze niet goed. Dus wat ook nodig is, is

Ten tweede: Bekering. Nederigheid van hart. De armen van geest, die uitzien naar Gods rechtvaardig­heid, kennen de Schrift met hun hoofd én hun hart. Dat zijn die mensen waarvoor ‘vrede op aarde’ komt, de mensen ‘waar God van houdt.’ Is het dan zo dat God van sommige mensen houdt en van anderen niet…? Zomaar? Er is geen enkele reden waarom jij niet bij die mensen zou kunnen horen, die mensen die vrede ontvangen. Daarvoor is bekering nodig, nederigheid tegenover God, dat we ons onderwerpen aan Christus, zijn heil aannemen, belangrijk gaan vinden wat Hij belangrijk vindt.

Ten derde: Moed.
Als je de Heer hebt gezien kun je veilig sterven, wist Simeon, en dat wist Stefanus ook. Hij probeert niet zijn kop te redden. Hij ziet Jezus aan de rechterhand van God, en er is een engelenglans op zijn gezicht. Stefanus is niet bang om te getuigen. Jezus brengt nu eenmaal dat zwaard van scheiding, onderscheid, tegenspraak. Je moet kiezen. Nou, laten we ons dan niet schamen als het daarop aankomt. Als er situaties zijn waarin we moedig moeten zijn. Moed, ook de Koningin had het daar gisteren nog over in haar Kersttoespraak. Burgermoed. Ander voorbeeld: In de film Des hommes et des Dieux, die nu draait in de bioscopen, zie je de waargebeurde geschiedenis van een groepje Franse monniken in Algerije ten tijde van de burgeroorlog. Hun leven is verbonden met dat van de dorpelingen. Het terrorisme van de islamitische extremisten komt steeds dichterbij. Wat gaan ze doen? Terug naar Frankrijk?  Je ziet wat hun geloof met hun doet. Je ziet de angst, de worsteling van al die mannen, en uiteindelijk de keuze: ze blijven trouw op hun plek. Ondanks de angst, die blijft ook. Dat is moed. Ook zij worden bloedgetuigen, in 1996.

Enkele weken geleden startte George Carey, de vorige aartsbisschop van Canterbury en leider van de Anglicaanse kerk, een actie met de naam ‘Not ashamed!’. Hij zag dat het christelijk geloof steeds verder wordt geweerd uit het publieke leven, dat christelijke feesten niet meer zo mogen worden genoemd, maar ‘winterfeesten’ moeten heten. Dat soort dingen. En hij roept Engelse christenen op zich niet te schamen. Kom gewoon voor je geloof uit! Dat is de tijd waarin wij in Nederland ook leven. Dat we gewoon moedig blijven getuigen van wie Christus is, in woord en daad.

Amen.
Comments