Veel plezier met God

Geplaatst 13 apr 2012 13:18 door De Stadslamp Amsterdam
 VERKONDIGING in de Paasnacht van 2012 (7-8 april) in de Kerk van Onze Lieve Vrouw Koningin van de Vrede te Amsterdam (Vredeskerk),
door pastor Pierre Valkering.

Gelezen: uit het boek Genesis (1, 1-2, 2), Exodus (14, 15-15, 1), de profeet Ezechiël (37, 1-14), de brief aan de Romeinen (6, 3-11) en uit het Marcus-evangelie (16, 1-8).

“Veel plezier met God” – zei iemand die één van onze dopelingen zeer dierbaar is tegen de
persoon in kwestie.
“Veel plezier met God.”
Oef! Wat een woorden zijn dat … Die kwamen bínnen bij de dopeling in kwestie – het doet er
niet toe wie van de drie het was; -de woorden, terwijl ik ze uitspreek, raken jullie vermoedelijk
alle drie. Ze raken een gevoelige snaar of zelfs een open zenuw … misschien wel bij ons
allemáál. Want ze weerspiegelen een bepaalde manier van hoe er tegen ons, tegen de
zogenaamde ‘gelovigen’, wordt áángekeken door mensen die dat geloof van ons niet
helemáál of zelfs helemaal níet delen.

“Veel plezier met God.” Daar zit in, althans in mijn verstaan van die woorden, ten eerste:
distantie, in de zin van: “die God is ‘jouw ding’, jouw hobby. Je bent daar natuurlijk vrij in, als
je maar weet dat ik daar heel anders tegenaan kijk. Ten tweede zit er in: spot. De spreker
vindt ’t misschien ook een beetje een grap, die God. Maar in die spot zit, lijkt mij, ook een
ondertoon van, ten derde: bitterheid en van, ten vierde: cynisme. De spreker ziet die stap
van gedoopt worden van zijn of haar naaste misschien helemaal niet zitten. God, het geloof,
de kerk … het is misschien een dwaalweg naar het gevoel en het idee van de spreker. Kijk
maar uit! Je komt van een koude kermis thuis daarmee. Je raakt verloren op die weg. En: ik
raak je misschien kwijt … Ja, dat zit er ook nog in, in die woorden, ten vijfde: vrees. De
spreker ziet het misschien met lede ogen aan, de keus van onze dopeling. Hij of zij ziet die
van zich wegdrijven als het ware …
Dit is, dierbare dopelingen, gasten en parochianen; dit is wat ík er in hoor, in die woorden
(“veel plezier met God”). Let wel: mijn verstaan is niet noodzakelijk het verstaan ervan door
de dopeling tegen wie die woorden gesproken werden, laat staan dat van de spreker of
spreekster van de woorden zelf - Ik laat het geslacht daarvan, u zult dat begrijpen, bewust in
het midden.
Ach ja, dierbare dopelingen, gasten en parochianen, geef hem of haar, die spreker of
spreekster eens ongelijk … Neem de bijbelpassages die wij in deze Paasnacht hebben
horen voorlezen. Zijn die niet bizar?

Genesis, het scheppingsverhaal. Een God die in zes dagen de kosmos en speciaal de aarde
en alles wat er zich op bevindt schépt door te spreken. Dat is toch een volkomen achterhaald
wereldbeeld? Dat kun je toch niet menen? Dat kun je toch niet volhouden? Daar kan een
weldenkend mens anno 2012 met goed fatsoen toch niet meer in gelóven?
Dan Exodus, over de uittocht van het joodse volk uit Egypte. God die aan alle touwtjes trekt,
die de farao “halsstarrig maakt”, die partij kiest vóór de Israëlieten, tégen de Egyptenaren. Al
die arme soldaten, goeie jongens ongetwijfeld die ook maar worden gestuurd,
kanonnenvlees, zoals in elke oorlog. Het strand ligt bezaaid met lijken. Wrede God, die
zoiets doet. Het is net Al-Quaida.
En dan Ezechiël, de profeet. Ook daar: lijken. Maar deze gaan weer leven. Als een grote
puzzel komen alle stukjes weer goed op hun plek. Nou, geweldig natuurlijk. Een
huzarenstukje. Maar ik zie het op Zorgvlied of op de Nieuwe Ooster nog niet zo gauw
gebeuren.
Tenslotte Marcus, het evangelie. Een in het wit geklede jongeman: “Schrik niet. U zoekt
Jezus van Nazareth, die gekruisigd is. Hij is tot leven gewekt” - ook al! “Hij is niet hier.” “Hij
gaat u voor naar Galilea. Daar zult u Hem zien.” De vermoorde Jezus zien leven. Nou, lijkt
me geweldig. Maar ja … Hoe kan dat? En, o ja, dan heb ik er nog wel een paar, nog een
paar doden die ik terug wil zien.

O, o dat geloof. Het is me toch wat. We zijn er toch maar mooi klaar mee. Of nee, dat is het
juist: we zijn er dus níet klaar mee. Iedere keer worden we maar weer gedwongen om ons er
mee bezig te houden, om erover na te denken … omdat zo’n Roy of Janne of Onno die we
kennen, van wie we zelfs houden, omdat die er iets in ziet, omdat die erdoor geraakt is …
Ach ja, Onno, Janne, Roy, wat moeten jullie en onze familieleden en vrienden met jullie en
ons en dat geloof? Wat kunnen ze ermee – en niet? Wat willen ze ermee – en niet?
Ik denk: het enige dat wíj kunnen doen is hen maar in alle eenvoud, zo helder en concreet
mogelijk vertellen wat onze eígen gedachten en gevoelens zijn wat betreft de God die wij in
de bijbel leren kennen en waarvan wij het idee hebben dat die ook elk van ons iets te zeggen
heeft, en vooral: die ons ráákt …, die ook bij ons, in óns iets heeft aangeraakt …, een snaar,
een gevoelige snaar …

Genesis, de schepping: “De aarde was woest en leeg.” Ja, zo voel ik me ook wel eens:
woest en leeg, “duisternis lag over de diepte”, ook mijn eigen diepte kan duister zijn, “en de
geest van God zweefde over de wateren” – Ja! Die Geest van God kan óók over mij zweven.
“Er moet licht zijn!” Licht! – ook in mij … Dat verlang ik en dat kan ik ook gelukkig soms
ervaren.
Exodus, de uittocht: “De Heer zal voor u strijden.” Ja, het leven, ook het mijne, is een strijd.
Een strijd met anderen en nog vaker een strijd in en met mijzelf. Maar: “De Héer zal voor u
strijden; zelf hoeft u geen vinger uit te steken.” Dát zegt Mozes namens God tegen het
joodse volk en wíj horen het opnieuw in deze nacht. lk hoor het ook. En ik sla een zucht van
verlichting. In mij …, boven mij … is iets, nee, daar is lemand aanwezig die mijn strijd vóór
mij strijdt; iets, Iemand, aan wie ik dat strijden zelfs helemaal mag en kan overlaten. God,
interior intimo meo et superior summo meo zegt Sint-Augustinus, de grote zogenaamde
“kerkvader” die in de vierde eeuw bisschop van de stad Hippo in Noord-Afrika was. God –
intimior intimo meo et superior summo meo: innerlijker dan mijn diepste innerlijk en hoger
dan mijn hoogste hoogte1. God strijdt in mij. Hij is vóór mij. Hij houdt van mij. En hij staat
áchter mij. Ik denk: dit is de fundamentele ervaring van iedereen die in God gelooft. Ik ben
niet alleen. En ik hoef het niet alleen te doen, helemáál níet zelfs. Ik laat gewoon God, Zijn
Geest, in en voor en door mij heen werken. Ik hoef mij aan die Geest alleen maar over te
geven …
Ezechiël, de dorre beenderen. “Mensenkind, deze beenderen zijn het volk Israël.” Daar
horen wij bij, als kerk, bij dat volk Israël. Wij borduren voort, als kerk, op wat bij en met Israël
begonnen is. “Bij hen leeft de gedachte: “Onze beenderen zijn verdord, onze hoop is
vervlogen, het is met ons gedaan.” Ja, zo voel ik me ook wel eens: dor, suf, ellendig,
hopeloos, niet veel waard, een lor. “Het is met ons gedaan” – je zou de gelovigen eens de
kost moeten geven die het met en in hun kerk helemaal niet meer zien zitten, onder andere
in verband met die hele toestand in verband met dat seksueel misbruik of omdat er op
zaterdagavond geen mis meer is. Mensen denken: die kerk, dat is voorbij. Die is niks meer
waard. En dat wórdt ook niks meer. Het is over en uit. Er gaat geen dag voorbij of je krijgt in
het tegenwoordige Nederland als gelovige en als kerklid díe boodschap. Je zou er soms
bijna in gaan geloven óók. Er zijn best veel mensen geweest die zich in de afgelopen periode
“hebben laten uitschrijven” zoals dat heet: mensen die zich hebben laten uitschrijven als lid
van de kerk. Maar dan horen wij in deze nacht bij Ezechiël: “Zo spreekt de Heer God: ik ga
uw graven openen; ik wek u in grote aantallen uit de dood op.” Kijk, veelgeliefden, dat geeft
hoop. Dat geeft hoop en nieuwe moed. “Grote aantallen”, dat belooft wat. Die drie
dopelingen in deze Paasnacht zijn pas het begin!

-En drie is trouwens drie keer zoveel als die ene, als Jezus, met wie het in de kerk allemaal
begonnen is. “Hij is tot leven gewekt” hoorden we bij Marcus. Maar als het goed is, dan zijn
en dan worden zodadelijk als ’t moment van de doop dáár is, ook Janne, Onno en Roy tot
leven gewekt.

Paulus, de apostel, uit wiens brief aan de christenen van Rome wij hebben horen voorlezen;
Paulus schrijft: De doop maakt ons één met Jezus die gekruisigd werd, die begraven werd
en die uit de doden is opgewekt. In de doop wordt je oude leven gekruisigd. Het sterft. En er
begint een nieuw leven. In dat nieuwe leven is voor de zonde en voor de dood geen plaats
meer. Dat nieuwe leven “heeft alleen met God van doen”. Natuurlijk ga je ook als gelovige,
als christen, op een dag dood en doe je misschien ook nog wel eens iets stouts. Maar dat is
bijzaak! De hoofdzaak is: God, Jezus, hun beider Geest, lééft in jou en niemand en niets,
geen zonde en geen dood, neemt dat van je af.

Dus … dierbare dopelingen, gasten en parochianen: het is een goede, een prachtige, een
geweldige wens. Ik kan het niet béter zeggen: Veel plezier met God. Amen

1 A. Augustinus, Confessiones (Belijdenissen), boek III, hoofdstuk 6. Vertaling: G. Wijdeveld.
Comments